Startpagina ToepassingIEEE802.1X-authenticatie-instelling

IEEE802.1X-authenticatie-instelling

Klik op [IEEE802.1X Authentication Setting] - [IEEE802.1X Authentication Setting] in het tabblad [Network] om dit scherm weer te geven.

In dit scherm kunt u de IEEE802.1X-authenticatie-instellingen uitvoeren.

  1. Selecteer de gewenste optie uit de vervolgkeuzelijst voor elk instellingselement. Zie voor meer details over elk element de volgende tabel.

    Item

    Beschrijving

    Eerdere bevestiging

    [Authentication Status]

    Geeft de status van authenticatie weer.

    • [Succeeded]: Weergegeven wanneer de authenticatie met succes is voltooid.

    • [Now authenticating]: Weergegeven wanneer de authenticatie bezig is.

    • [Not authenticated]: Weergegeven wanneer authenticatie nog niet is uitgevoerd.

    • [Failure]: Weergegeven wanneer de authenticatie mislukt is.

    • [Error]: Weergegeven wanneer de authenticatiestatus niet kon bereikt worden.

    Klik op [Refresh] om de huidige status van authenticatie te verkrijgen.

    [IEEE802.1X Authentication Setting]

     

    Selecteer [ON].

    [Supplicant Setting]

    Voer de instellingen uit zoals vereist als een aanvrager (authenticatie-client) om geauthenticeerd te worden door de authenticatieserver.

    Stel elk element in volgens uw omgeving.

    [User ID]

    Voer de gebruiker-ID in. (Tot 128 alfanumerieke tekens)

    De gebruiker-ID wordt in alle EAP-Types gebruikt.

    [Password is changed.]

    Plaats een vinkje bij het veranderen van het wachtwoord.

    [Password]

    Voer het wachtwoord in (tot 128 alfanumerieke tekens).

    Het wachtwoord wordt gebruikt in andere EAP-Types dan [EAP-TLS].

    [EAP-Type]

    Selecteer de EAP-authenticatiemethode.

    Selecteer [Dependent on server] om de authenticatie uit te voeren met EAP-Type geleverd door de authenticatieserver. Geef de instellingen van de aanvrager die nodig zijn voor het apparaat volgens EAP-type geleverd door de authenticatieserver.

    Selecteer niet [OFF].

    EAP-authenticatie

    [EAP-TTLS]

    Voer de instellingen uit voor EAP-TTLS.

    [User ID]

    Voer een anonieme naam in die gebruikt wordt in de EAP-TTLS-authenticatie (tot 128 alfanumerieke tekens).

    Deze instelling is beschikbaar wanneer [EAP-TTLS] of [Dependent on server] is opgegeven voor [EAP-Type].

    [Inner Authentication Protocol]

    Selecteer het inwendige authenticatieprotocol van [EAP-TTLS].

    Deze instelling is beschikbaar wanneer [EAP-TTLS] of [Dependent on server] is opgegeven voor [EAP-Type].

    [Client Certificates]

    Specificeert of de authenticatie-informatie gecodeerd wordt door het toestelcertificaat van de machine. Deze instelling is beschikbaar wanneer het apparaatcertificaat geregistreerd wordt voor de machine.

    Het toestelcertificaat is vereist wanneer [EAP-TLS] geselecteerd is in [EAP-Type].

    Deze instelling is ook beschikbaar wanneer [EAP-TTLS] of [PEAP] is opgegeven voor [EAP-Type].

    [Encryption Strength]

    Selecteer de coderingssterkte voor de gecodeerde communicatie met TLS.

    • [Low]: Communiceer met alle mogelijke toetsen.

    • [Middle]: Communiceer met toetsen van meer dan 56 bits.

    • [High]: Communiceer met toetsen van meer dan 128 bits.

    Deze instelling is beschikbaar wanneer eender welke optie anders dan [OFF] of [EAP-MD5] is opgegeven voor [EAP-Type].

    [Certificate Verification Level Settings]

    Specificeer de methode van controle wanneer u het servercertificaat controleert.

    [Validity Period]

    Geef aan of het servercertificaat dat nog niet verstreken is gecontroleerd moet worden.

    [CN]

    Specificeer of al dan niet moet worden aangevinkt dat de CN van het servercertificaat identiek is met het adres van de server. Specificeer [Server ID] om de CN te controleren.

    [Server ID]

    Voer de server-ID in (tot 64 alfanumerieke tekens).

    Deze instelling is vereist wanneer de CN van servercertificaat gecontroleerd is.

    Controleer de CN van het servercertificaat.

    [Network Stop Time]

    Alle netwerkcommunicatie stopt indien de authenticatie niet binnen een specifieke periode kan worden voltooid. Vink aan om de tijdsperiode aan te geven die verstrijkt vooraleer de netwerkcommunicatie stopt nadat het authenticatieproces startte.

    [Stop Time]

    Specificeer de tijdsperiode die verstrijkt vooraleer de netwerkcommunicatie stopt nadat het authenticatieproces startte.

    Om dit opnieuw te laten herkennen nadat de netwerkcommunicatie stopt, schakel dan de hoofdvoeding uit en aan.

  2. Druk op [OK] om de instelling te voltooien. Als u op [Cancel] drukt, worden de instellingen niet bewaard.

  3. Klik op [OK]op het scherm instellingen voltooid.

  4. Als een instelling met een asterisk (*) gewijzigd is, schakelt u de voeding voor de machine uit en weer in.