Klik op [SNMP Setting] op het menu van het tabblad [Network] om dit scherm weer te geven.
Dit scherm stelt u in staat de instellingen te configureren voor het verkrijgen van machine-informatie of om de machine te controleren door middel van het Simple Network Management Protocol (SNMP).
Om SNMP te gebruiken, selecteer [Enable] uit de vervolgkeuzelijst [SNMP Setting].
Selecteer het vakje van de versie gebruikt voor SNMP. Specificeer zo nodig een UDP-poort.
Indien [SNMP v1/v2c] is ingesteld, geef dan [Read Community Name] en [Write Community Name] op.
Indien [SNMP v3] werd ingesteld, geef dan de volgende elementen op.
[Context Name]: Voer een naam context in (tot 63 tekens van één byte).
[Discovery User Name]: Voer een gebruikersnaam in (tot 32 tekens van één byte).
[Read User Name]: Voer een naam in van de alleen-lezen gebruiker (tot 32 tekens van één byte).
[Security Level]: Selecteer een niveau van beveiliging voor de alleen-lezen gebruiker.
[Write User Name]: Voer een naam in van de lezen-en-schrijven gebruiker (tot 32 tekens van één byte).
[Security Level]: Selecteer een niveau van beveiliging voor de lezen-en-schrijven gebruiker.
[Encryption Algorithm]: Selecteer een algoritme voor codering.
[Authentication Method]: Selecteer een authenticatiemethode.
Om de statuswaarschuwing van de machine mogelijk te maken via de valfunctie van SNMP, selecteer [Allow] uit de vervolgkeuzelijst [TRAP Permission Setting].
Om een trap te sturen wanneer de authenticatie mislukt, selecteer [Enable] uit de dropdownlijst [TRAP set (auth. failure)].
Klik op [OK]. Als u op [Cancel] klikt, wordt de instelling geannuleerd.
Klik op [OK]op het scherm instellingen voltooid.