U geeft de standaard instellingen voor andere processen op met het tabblad [Optionele instellingen] op het scherm [Standaard kleurinst.].
Klik op het tabblad [Optionele instellingen].
De tabblad [Optionele instellingen] wordt weergegeven.
Wanneer de individuele instelling van de gradatiecurve ingeschakeld is, selecteer dan de aanpassingsmethode voor Afbeelding en Tekst/Grafiek.
Selecteer het doel van Zuiver zwart uit [Zuiver zwart].
Om zwarte overdruk te gebruiken, vink [Zwart overdrukken] aan.
Selecteer of u al dan niet grijsvervanging gebruikt en selecteer zo ja het doel bij [RGB] en [CMYK].
Selecteer een instelling van Composietoverdruk uit [Composietoverdruk].
Om puntkleur te gebruiken, vink [Gebruik puntkleur] aan.
Om de alternatieve kleurconversie uit te voeren, vink [Gebruik alternatieve kleurconversie] aan.
Om het geïntegreerde RGB-profiel te gebruiken, vink [Gebruik geïntegreerd RGB-profiel] aan.
Deze voert de kleurconversie uit aan de hand van profielen die geïntegreerd zijn in objecten in afdrukdata.
Selecteer deze wanneer u afdrukt met behulp van een profiel dat u toewijst op een toepassing (bijvoorbeeld: Adobe Photoshop).
Om het geïntegreerde CMYK-profiel te gebruiken, vink [Gebruik geïntegreerd CMYK-profiel] aan.
Deze voert de kleurconversie uit aan de hand van profielen die geïntegreerd zijn in objecten in afdrukdata.
Selecteer deze wanneer u afdrukt met behulp van een profiel dat u toewijst op een toepassing (bijvoorbeeld: Adobe Photoshop).
Om de uitvoerintentie van PDF/X te gebruiken, selecteer [PDF/X uitvoerint.].
Om de kleurstandaardinstellingen in de image controller te registreren, ga naar Kleurstandaardinstellingen registreren.